Chemische oorlogsvoering

We hebben in een van de blogs al eerder de chemotherapie vergeleken met chemische oorlogsvoering. Vandaag kwamen we er achter hoe dicht dit bij de waarheid ligt.
Hoe is chemotherapie ooit ontdekt? Onderstaand verhaal gevonden dat een en ander duidelijk maakt:

Op 3 december 1943 om 19:30 uur bombardeerden Duitsers de door de geallieerden gebruikte zeehaven van het Zuid-Italiaanse Bari. Zestien schepen zonken, ook de Liberty, die met explosieven was geladen en – heimelijk! – met honderd ton mosterdgas in vliegtuigbommen, die lek sloegen. Er ging een alarm af voor gifgas en er werden gasmaskers uitgedeeld. De Amerikaanse legerarts Cornelius Rhoads (1898-1959) behandelde velen van de zeshonderd overlevenden van de Liberty, die mosterdgasvergiftiging hadden opgelopen.

De luchtaanval was een ramp, maar leverde wel een chemische verbinding met een antitumor effect op. Rhoads, die in 1924 cum laude was afgestudeerd bij de universiteit van Harvard en zijn eerste publicaties in 1928 aan leukemie had gewijd, zag namelijk de witte bloedcellen bij de slachtoffers in aantal dramatisch dalen en soms verdwijnen. Hij krijgt dan het lumineuze idee het enge mosterdgas te gebruiken voor het behandelen van kanker die gepaard gaat met teveel witte bloedcellen, zoals leukemie. Van 1945 tot 1959 werkte hij dit, als eerste directeur van het Sloan-Kettering Institute for Cancer Research, vernuftig en voortvarend uit.

In 1942 hadden Yale-farmacologen in de VS bij militair onderzoek al ontdekt dat stikstofmosterdgas (N in plaats van S) snel delende cellen beïnvloedt. Al in december 1942 werd een patiënt in het eindstadium van lymfosarcoom er mee behandeld: zijn tumoren werden zachter en verdwenen aanvankelijk zelfs. Er volgde prompt een klinische proef op 67 patiënten. Het gunstige resultaat van deze chemotherapie, een oorlogsgeheim, werd pas in 1946 gepubliceerd (JAMA).

Het allereerste cytostaticum was dus stikstofmosterdgas. Daarna zocht men naar soortgelijke stoffen en deze groep van alkylerende cytostatica wordt nog steeds gebruikt als onderdeel van een therapie voor de ziekte van Hodgkin. Tienduizenden verbindingen werden getest op enkele experimentele tumoren bij muizen. Zo vond men methotrexaat (1948), actinomycine D (1952), 5-fluorouracil (1957), cyclophosphamide (1958), bleomycine (1962), adriamycine (1973), platinaverbindingen (1976), taxol (1990) en macrogol (2006) bijvoorbeeld.

De platinaverbindingen (andere groep cytostatica) komen uit de experimentele biologie. De biofysicus Barnett Rosenberg keek in 1964 naar delende zoogdiercellen en vond chromosoompatronen die op krachtlijnen van een elektrisch veld leken: daarom onderzocht hij de invloed van een elektrische stroom op celdeling. Bij gebrek aan zoogdiercellen nam hij bacteriën en leidde via elektroden van platina een zwakke stroom door een oplossing met bacteriën, die toen stopten met delen, maar wel bleven groeien. Dit kwam, zo bleek, door platinaverbindingen, die Rosenberg later testte op hun antitumor-activiteit. Vooral gezwellen aan hoofd, hals en geslachtsdelen bleken gevoelig voor cisplatina: soms geneest meer dan negentig procent, onder wie bij Lance Armstrong.

Er zijn nu zo’n dertig cytostatica, die elk ongeveer honderd miljoen euro gekost hebben. Chemotherapie werd dus pas circa vijftig jaar na radiotherapie geboren, onverwacht, in en door de oorlog.

Sorry voor de af en toe wat wetenschappelijke taal. We vonden het opmerkelijk om te lezen.

1 Response

  1. Myrthe 29 mei 2013 / 22:25

    zolang er maar vrede komt………

Comments are closed.